Martinus was een voornaam, die verwees naar de
Romeinse oorlogsgod Mars. De vader van Martinus had deze naam gekozen, want hij
was tribuun geweest in het Romeinse leger en had als oudgediende een pensioen
gekregen in een grensstreek van het Romeinse Rijk.
Bij de geboorte van Martinus in 316 in Savaria
in West-Hongarije, werd een christen niet meer vervolgd, maar zijn vader
verwachtte wel dat zijn zoon, als soldaat in het Romeinse leger, de
traditionele goden zou vereren. Sinds keizer Constantijn was het christendom bij
het Edict van Milaan in 313 een erkende godsdienst, maar Romeinse soldaten
erkenden slechts de goddelijkheid van hun keizer en waren dus geen christen.
Toen
Martinus 15 jaar was kreeg hij zijn eerste opleiding in Pavia in Noord-Italië, een
paar jaar later werd hij gedoopt, toen hij nog in dienst was. Problemen aan de
grens met de Germanen brachten Martinus naar Worms, waar hij onder keizer
Julianus niet bereid was om oorlog te voeren en hij het geluk had dat de
Germanen zich terugtrokken. Bij het einde van zijn legerdienst werd hij onder
leiding van Hilarius, de bisschop van Poitiers, niet de beoogde diaken, want
uit nederigheid wilde hij alleen maar duiveluitdrijver worden: een wijding van
bescheidener omvang.
Toen Hilarius langere tijd afwezig was, keerde
Maarten terug naar de Romeinse provincie Pannonia (nu het gebied op de grens
van Oostenrijk en Hongarije) met de bedoeling om in zijn heidense geboortestreek
zijn christelijke proeftijd in missie om te zetten. Zijn ouders waren nog
heidenen, maar hij bekeerde zijn moeder. Zijn vader echter had het er moeilijk mee
gehad dat zijn zoon om zijn christelijk geloof uit het Romeinse leger was vertrokken
en volhardde in zijn Romeinse goden.
Afkomstig uit Oost-Europa, was Martinus één
der eersten om het leven van een monnik in te voeren in het Westen. In Ligugé, in
het bisdom Poitiers, had de ex-soldaat als gedoopte eerst een leven buiten de
wereld geleid, later in een gemeenschap van monniken geleefd en er weer later
zelf één gevormd (Marmoutier, met 80 monniken). In 371 werd hij de tweede bisschop
van Tours, toen Valentinianus I keizer was van het West-Romeinse Rijk (364-375).
In tegenstelling tot zijn voorgangers, die uit de gallo-romeinse edelen werden
gerecruteerd, was hij iemand die het verdiende omwille van zijn navolging van
Christus. Het voorbeeld om eerst monnik te worden en daarna een goede bisschop
te zijn hield stand, want in deze gemeenschappen werd de leer van Christus het
best bewaard, doorgegeven en in praktijk gebracht.
Zijn levensweg maakte
geschiedenis: niet veel later werd een monnik de eerste paus Gregorius I
(590-604). Na hem zou tussen 649 en 653 de eerste paus zijn naam ontlenen aan
Sint-Maarten en zelf ook heilig verklaard worden. Vijf pausen kozen Martinus
als voornaam.
Op de voorgevel van de Sint-Martinuskerk van
Cuijk, maar elders ook op schilderijen en in musea is de afbeelding te zien van
de soldaat, die zijn kleine mantel (capa) voor een arme in twee stukken sneed. Martinus
was toen soldaat in Amiens. Als circitor moest hij een rondgang maken om het
verblijf van de soldaten te beschermen, toen hij een arme zag bij de stadspoort.
Zijn biograaf Sulpicius Severus voegde eraan toe dat de arme man vervolgens in
een droom Christus zelf bleek te zijn: "Maarten, de geloofsleerling, heeft Mij
deze mantel gegeven” of "Wat je aan de minsten hebt gedaan, heb je aan Mijzelf
gedaan! (Mt. 25:40)”. Later vereerden de Franken deze relikwie als een
koninklijke schat (capella) en nu blijven wij kleine spirituele plaatsen zonder
aanstelling van een pastor kapellen noemen. De stad Utrecht deelt nog steeds
haar stadsvlag in twee: één zijde rood voor de mantel, de andere wit voor het
onderkleed.
Biograaf Sulpicius Severus, die de heilige nog
had gekend en zijn levenseinde meemaakte, gaf ook het voorbeeld van de genezing
van een leerling en zelfs van de opwekking van een jonge slaaf. Op deze wijze
verbond hij het leven van Sint-Maarten met Elizeus uit het Oude Testament (4
Reg 4:32) en verwees hij naar de opwekking van de dochter van Jaïrus (Marc.
5:41). Deze mirakels deden zich voor tijdens zijn proeftijd als nieuwe
christen.
De strijd tegen de satan en het heidendom en
de zorg voor de juiste interpretatie van de leer van Christus brachten
Sint-Maarten in moeilijke discussies met de staat en in aanvaringen met
aanhangers van afgoden of van het arianisme.
De historicus Ammianus Marcellinus, die de
gebeurtenissen van zijn tijd weergaf, verhaalt ons over keizer Flavius
Valentinianus I, afkomstig uit Pannonia, zoals Martinus. Net zoals het
Martinuspad in Nederland is nu in het Land van Cuijk het Valentinianuspad een
vaste waarde geworden. Na keizer Julianus de Afvallige, die het heidendom meer
kansen gaf, heeft Valentinianus de katholieke godsdienst met respect en
verdraagzaamheid behandeld. Verder spande hij zich zeer in om de grens met de
Germanen op orde te houden en werd in de winter van 368 op 369 het hout gekapt
voor de Romeinse brug over de Maas te Cuijk. Tussen de vele keizers, die toen
als kind al keizer werden, was Valentinianus de laatste grote West-Romeinse
keizer.
Septimius Severus bewaarde voor ons nog een
laatste bericht over Martinus’ afscheid van dit leven. Martinus voelde dat hij
zou sterven en week niet af van zijn sobere en strenge levenswijze. De ogen op
de hemel gericht, voelde hij de nabijheid van de duivel en zei: ”Wel, waarom
ben jij hier? Je zal niets vinden in mij, dat jou toebehoort, vervloekte! In de
schoot van Abraham zal ik rusten”. Martinus overleed op 8 november 397 in de
plaats, waar de Vienne in de Loire uitmondt, naar hem Candes Saint-Martin
genoemd, maar hij werd langs de Loire naar Tours gevoerd en er op 11 november
begraven. Zijn begraafplaats werd snel een plaats van verering en eindpunt van
bedevaarten. Een late bekroning voor zijn inzet tegen het arianisme werd
Sint-Maarten bezorgd, toen het gebied van de Ostrogoten in Ravenna werd
ontmanteld en de katholieke kerk er terugkeerde. Op de mooie mozaïeken in deze
kerk werd Sint-Maarten als eerste van alle heiligen het dichtst bij de figuur
van Christus geplaatst, maar de kerk zelf was aan de heilige Apollinaris (de
eerste bisschop van Ravenna, feest op 23 juli) gewijd.
De Franken, met koning Clovis aan het hoofd,
die geloof hechtte aan de godsdienst van zijn katholieke vrouw, omarmden de
leer van Sint-Maarten. Zowel de Merovingers als de Karolingen gingen daarin
verder en zorgden voor de eerste kennismaking in Nederland met Sint-Maarten. Zo
werd de nauwe relatie tussen kerk en staat in het maatschappelijk leven
ingebed. De kerkelijke indeling in bisdommen volgde en de Maas en de overige
rivieren werden de snelwegen, waarlangs de verspreiding van het christendom vlot
verliep.
Sint-Maarten wordt in de katholieke kerk
vereerd als een bisschop en eerste belijder-niet-martelaar, de apostel van
de Galliërs, al zeer vroeg de meest
populaire heilige in Frankrijk, voortrekker van de evangelische waarden,
kampioen in het delen, model van naastenliefde, strijder voor mensenrechten en
vrede, patroonheilige van ontelbare kerken in de wereld. In tegenstelling tot
zijn voorgangers, die vooral aan steden dachten, zette hij in op de
evangelisatie van het platteland. Hij was een soldaat van Christus, een man van
God met een missie.
Tours, met het graf van Sint-Maarten, werd een
bedevaartplaats, zoals Compostella met het graf van Sint-Jakob of Rome met het
graf van Sint-Pieter en Sint-Paulus. Vanuit Tours vertrokken vier wegen naar
Compostella: de Via Turonensis. Ondertussen spraken we al over het Martinuspad,
dat ook in Tours uitmondt: de Via Trajectensis. Toen ook Europese culturele
routes werden gestart, kreeg de weg van Sint-Martinus vanuit Hongarije (Sabaria,
Pannonia of Szombathkely) naar Tours snel meerdere gedigitaliseerde versies,
waarvan www.viasanctimartini.eu er
één is. Zowel zijn eigen levenspad als dat van de aan hem gewijde gebouwen kan
men erop volgen.
Paul van Peteghem